9. Nederland: 25 jaar falend klimaatbeleid
In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw had Nederland de reputatie één van de meest vooruitstrevende landen te zijn op milieugebied. Ons land liep voorop met technische innovaties zoals windenergie . De manier waarop watervervuiling en luchtvervuiling door bedrijven werd teruggedrongen riep bewondering af. Aan het eind van de jaren 80 stond het onderwerp ook hoog op de publieke agenda. Maar liefst 58% van de bevolking rekende milieu tot één van de twee belangrijkste problemen.
Het was de tijd van de zure regen. Verontrustende beelden van ontbladerde bomen riepen de vrees op dat onze bossen snel zouden sterven door vervuiling van o.a. zwaveldioxide. Samen met andere Europese landen nam Nederland effectieve maatregelen om deze vervuiling tegen te gaan. In uitlaatpijpen van auto’s en in fabrieksschoorstenen werden roetfilters geplaatst. Helaas niet geschikt om de uitstoot van CO2 te verminderen.
Door dit relatieve succes ontstond in de jaren 90 het gevoel dat Nederland één van de schoonste landen ter wereld was geworden. Helaas is dit nogal overdreven. We waren goed op weg, maar na het jaar 2000 is er veel minder vooruitgang geboekt. Nederland is één van de meest vervuilde landen van Europa. Mede omdat het zo dichtbevolkt is. Als gevolg van langdurige blootstelling aan luchtvervuiling leven we in Nederland gemiddeld één jaar korter. Ieder jaar zijn er in Nederland duizenden en in heel Europa 500.000 mensen die aantoonbaar eerder overlijden als gevolg van luchtverontreiniging.
Afnemende belangstelling.
De belangstelling voor milieu nam af. Mede als gevolg van het oprukkende marktdenken. De ideologie van de terugtredende overheid. Milieuproblemen, dacht men, kunnen worden opgelost met slimme technologische innovaties. De magie van de vrije markt zou, ideaal gesproken, moeten zorgen voor doorbraak op grote schaal. Waardoor ouderwetse vervuilende productievormen vanzelf zouden verdwijnen. Als er al ingrijpen door de overheid noodzakelijk was, dan toch liefst alleen door het stimuleren van de oplossing en niet door het duurder maken of verbieden van vervuiling. Tijdens depaarse kabinetten (1994-2002) werd deze filosofie volledig overgenomen door de regering en de drie regeringspartijen: VVD, PvdA en D’66. Minister Andriessen verkondigde: ‘Ik prefereer het worteltje boven de stok’.
Gewapend met deze filosofie heeft ieder kabinet vanaf het begin van de jaren 90 plannen ontwikkeld om de uitstoot terug te dringen. In het begin leek het nog alsof we alle tijd hadden. Als we de uitstoot in 2050 maar met 80% zouden hebben teruggedrongen, dan zouden we veilig zitten. Nog 60 jaar om het op te lossen. Weliswaar waren zon en windenergie nog veel minder ontwikkeld, energieneutrale woningen waren onbekend, en er waren nog geen elektrische auto’s op de markt. Maar mogelijkheden om energie te besparen waren er in overvloed.
Een eentonig beeld.
De geschiedenis van het Nederlandse klimaatbeleid is verder buitengewoon eentonig. Ieder kabinet kwam met nieuwe plannen, die steeds opnieuw teleurstellend resultaat hadden als gevolg van twee hoofdoorzaken:
1: Er wordt voornamelijk gewerkt met vrijwillige toezeggingen van alle betrokken partijen (convenanten) en af en toe subsidies. Wettelijke maatregelen zijn schaars.
2: Geen hogere prijs voor energie, vervuiling en/of CO2 uitstoot. Een echte financiële prikkel om te verduurzamen ontbreekt.
Als gevolg hiervan is de CO2-uitstoot van Nederland vanaf 1990 ongeveer gelijk gebleven. De bescheiden voortgang die werd geboekt met energie-efficiency werd teniet gedaan door de economische groei. Terwijl in Denemarken 28% van de energie duurzaam wordt opgewekt, zijn wij blijven steken op 5,8%. In Europa doen alleen Luxemburg en Malta het slechter . De totale CO2 emissies in de EU zijn sinds 1990 ook licht gedaald (wanneer we tenminste de uitstoot die verwerkt zit in geïmporteerde producten niet meerekenen!).
Waarom doen landen als Duitsland en Denemarken het zoveel beter? Voor een groot deel is dit te danken aan wetgeving die garandeert dat duurzame energie altijd goedkoper is dan fossiele energie. Daarnaast wordt er veel meer werk gemaakt van energie-efficiency. In beide landen leeft milieu ook veel sterker onder de bevolking. Er zijn veel meer lokale initiatieven van burgers die zelf hun energie willen opwekken.
In Nederland is het milieubewustzijn sinds de jaren 80 sterker weggezakt dan in andere landen. Volgens een onderzoek van de Yale Universiteit staat Nederland in Europa ook hier onderaan het lijstje. Nergens ter wereld zeggen meer mensen (25%) dat milieu geen invloed heeft op hun welzijn. In 2012 rekende slechts 4% van de bevolking milieu tot een van de twee belangrijkste problemen.
De energielobby.
Dit alles is voor een belangrijk deel het gevolg van een sterke energielobby. Deze is zeer effectief gebleken in het beïnvloeden van zowel de politiek als de publieke opinie. De kracht van deze lobby komt gedeeltelijk voort uit de structuur van de Nederlandse economie. Deze is voor een groot deel afhankelijk van energieverslindende, vervuilende sectoren. Hieronder een korte opsomming:
A: Allereerst is er natuurlijk het aardgas. Decennia is de Nederlandse verzorgingsstaat voor een groot deel gefinancierd met aardgasbaten. Het leidt tot de publieke perceptie dat fossiele brandstoffen een zegen voor ons land zijn. Daarbij komt nog dat aardgas relatief weinig lokale vervuiling veroorzaakt. Ook leidt het tot een enorme verstrengeling van de staat en fossiele multinationals als Shell, Exxon Mobile en Gasterra (Shell en Exxon bezitten allebei 50% van de aandelen van de NAM). Deze verstrengeling wordt ook wel het ‘Gasgebouw’ genoemd. In feite is Nederland een soort oliestaat, alleen dan met aardgas.
B : Nederland is hoofdkwartier van één van de grote oliemultinationals, Shell. Er staan enkele grote olieraffinaderijen, en veel bedrijvigheid die ondersteunend is voor de olie-industrie (zoals het plaatsen van olieplatforms). De invloed van Shell – onder andere op het Nederlandse onderwijs - moet niet worden onderschat.
C: De combinatie van goedkoop gas, grote havens, goede infrastructuur en olie-raffinaderijen trekt een grote hoeveelheid chemische industrie aan. Deze is zeer energie-intensief en heeft daardoor belang bij lage energieprijzen. Dit geldt eveneens voor de staalindustrie ( Hoogovens in IJmuiden).
D: Door de aanwezigheid van grote havens en een grote luchthaven is Nederland ook het Distributieland van Europa.
E: Tenslotte is Nederland een centrum van energieverslindende en vervuilende landbouw en veehouderij. Ondanks het kleine oppervlak is ons land één van de grootste exporteurs van zuivel, vlees en groente (kastuinbouw). Dit kan alleen bereikt worden door import van enorme hoeveelheden veevoer. Er is geen sprake van dat Nederland zijn eigen dieren zou kunnen voeden. Alleen al voor de soja in het door Nederland gebruikte veevoer zou de helft van de landbouwoppervlakte van Nederland nodig zijn. In ons eigen land leidt dit tot een mestoverschot , elders tot uitputting van de bodem. In Nederland is mest (samen met pesticiden) één van de belangrijkste oorzaken van watervervuiling en achteruitgang van de biodiversiteit. We zouden eigenlijk onze mest moeten exporteren naar gebieden waar we ons veevoer vandaan halen om een gesloten grondstoffenkringloop te bereiken.
Verstrengeling met de politiek.
Dit conglomeraat van gevestigde economische belangen (waar je ook nog de elektriciteitsbedrijven bij kunt optellen, die heb je overal) heeft veel invloed in verschillende invloedrijke maatschappelijke organisaties, zoalswerkgeversorganisatie VNO/NCW, en de ANWB. Belangrijker is nog dat ze veel vrienden en invloed hebben in de Ministeries. Als gevolg daarvan moet de minister van Milieu (een echte milieuminister hebben we trouwens niet meer, het thema is op één hoop gegooid met Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) altijd opboksen tegen haar collega’s van Economische Zaken, Verkeer, en Landbouw.
Hetzelfde kan gezegd worden van de linkse partijen. Zij willen steeds een iets strenger milieu- en klimaatbeleid dan rechts, maar hebben (D’66 meegerekend) meestal net geen meerderheid. Alle kabinetten van de afgelopen kwart eeuw zijn ofwel rechts, of middenkabinetten waarin links en rechts samenwerken. In het eerste geval wordt er nauwelijks klimaatbeleid gevoerd, in het tweede geval moet de linkse regeringspartij waterige compromissen sluiten om iets van klimaatbeleid van de grond te krijgen. Een goed voorbeeld waar dit toe leidt is het klimaatbeleid van het kabinet Balkenende III (2007-2010).
Goede intenties, verwaterd beleid.
Tijdens de rechtse meerderheidskabinetten Balkenende I en II werd er nog minder klimaatbeleid gevoerd dan tijdens de paarse kabinetten daarvoor. Het kabinet dat in 2007 aantrad (bestaande uit CDA, PvdA en ChristenUnie) zou een nieuwe wind laten waaien. In de toon was daar zeker sprake van. Er werden ambitieuze doelstellingen geformuleerd: in 2020 30% minder CO2 en 20% duurzame energie, 2% energiebesparing per jaar. Groenlinks parlementariër Willem Duyvendak beschrijft in zijn boekje ‘ Klimaatactivist in de politiek’ hoe teleurgesteld hij was toen hij er achter kwam wat de maatregelen werkelijk inhielden.
‘Ik heb alle 64 maatregelen die in het plan Schoon en Zuinig staan geturfd. Het kabinet gaat:
31 maal een nadere verkenning of onderzoek doen
9 maal een ontwikkeling stimuleren (hoe wordt niet duidelijk)
7 subsidies instellen (vaak uit de pot voor duurzame energie, die veel te klein is)
5 convenanten afsluiten (die nooit leiden tot onwelkome verplichtingen voor bedrijven)
4 experimenten uitvoeren
3 nieuwe normen (onder meer voor warmtekrachtinstallaties en een energienorm voor woningen)
2 verplichtingen (voor een energielabel en vergisting bij rioolzuivering)
3 nieuwe heffingen (aanpassing autobelastingen, vliegtaxticket, verhoging energiebelasting
Volgens Duyvendak was de toenmalige milieuminister Cramer op zich van goede wil. Echter, iedere keer dat zij een harde maatregel voorstelde, werd dit door de CDA ministers afgezwakt tot een subsidie, een onderzoek, een experiment of een convenant. De PvdA was blij dat zij de norm van 30% minder CO2 erdoor hadden gekregen, iets waar het CDA tegen was geweest. Helaas werd dit alleen bereikt door het akkoord vleugellam te maken.
Op zich hadden de linkse partijen een meerderheid van 76 zetels. Maar de PvdA zat in de regering. Wilde daarom geen steun verlenen aan voorstellen die verder gingen dan het regeerakkoord. Voor GroenLinks was het vaak zelfs niet mogelijk klimaat op de agenda van de Tweede Kamer te zetten. Omdat de PvdA zich hier tegen verzette. Deze situatie heeft zich nog in 2014 voorgedaan.
Een schandaal dat niemand interesseerde.
Eenmaal riep GroenLinks milieuminister Cramer op het matje omdat uit doorrekeningen bleek dat het ‘duurzaamheidsakkoord’ niet zou leiden tot vermindering van de uitstoot. Minister Cramer probeerde zich hieruit te redden met een boekhoudkundige truc: plotseling werd de aankoop van CO2-rechten door Nederlandse bedrijven in het buitenland bij het binnenlandse resultaat gerekend. Dit was geheel in strijd met eerdere uitlatingen. Een motie die de minister veroordeelde vanwege deze woordbreuk kreeg niet eens de steun van de SP. De woordvoerder van deze partij voerde aan dat hij tijdens het debat tot de overtuiging was gekomen dat de klimaatdoelstellingen van het kabinet toch niet haalbaar waren.
Dit potentiële politieke schandaal kreeg nauwelijks aandacht door een totaal gebrek aan belangstelling van de politieke elite en van de pers. Nederland was met islam en integratie bezig. Partijen als GroenLinks konden hooguit wat roepen in de marge. Toen in 2010 het kabinet Rutte I aantrad (met gedoogsteun van de PVV, de enige partij in de kamer die het bestaan van klimaatverandering helemaal ontkent) werd de doelstelling van 30% minder CO2 in 2020 doodleuk weer geschrapt.
De gevestigde economische belangen leken alles onder controle te hebben. Magda Smink heeft onderzocht op wat voor manier de lobby van grote bedrijven invloed uitoefent op de besluitvorming over verschillende duurzaamheidsthema’s. Zij beschrijft in detail vijf verschillende strategieën.
En wat was het resultaat?
Concreet heeft de energielobby de volgende dingen weten te bereiken;
1: Weinig energiebesparing door bedrijven.
Volgens conservatieve schattingen is 2% per jaar makkelijk haalbaar. Tot in de jaren 90 liep Nederland voorop met energiebesparing. Daarna is er de klad in gekomen. In de periode 2000-2010 werd nog slechts 1,1% per jaar bereikt. Vooral vanwege het ontbreken van dwingende maatregelen zoals een hogere energie-prijs. De energie-intensieve industrie vreesde voor aantasting van haar concurrentiepositie. In Duitsland is het wel gelukt de industrie tot maatregelen te brengen. Vooral door ze om te kopen op kosten van de belastingbetaler
2: Indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen.
Per jaar betaalt iedere Nederlander 540 euro aan indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen. Voor een groot deel zitten deze in de lage energieprijzen voor grootverbruikers. Grote industrieën betalen 16 keer zo weinig voor gas en zelfs 240 x zo weinig voor elektriciteit. Alle voorzichtige pogingen om een energiebelasting of een kolentax in te voeren zijn gestrand. Uiteraard alweer met het argument dat dit de concurrentiepositie van grote bedrijven zou aantasten. Inderdaad wordt de zware industrie in Nederland bedreigd door concurrentie uit lagelonenlanden zoals China en India. Misschien is het beter deze bedrijven te stimuleren in de groene economie te investeren, of steun te verlenen aan nieuwe groene bedrijven.
Als gevolg van nieuwe internationale en Europese regelgeving wordt het voor regeringen steeds moeilijker het eigen bedrijfsleven met subsidies te ondersteunen. Het Ministerie van Economische Zaken weet hier altijd wel een mouw aan te passen. Enkele jaren geleden ging minister Kamp zo ver grootverbruikers een korting te geven op het transport van elektriciteit. Had hij hen niet voor hetzelfde geld (letterlijk) een subsidie kunnen geven voor het doorvoeren van energiebesparende maatregelen? Of mag dat ook niet meer? Niet dat het ideaal is dat energiebesparing van bedrijven door de belastingbetaler betaald wordt, maar het was minder erg geweest...
3: Gratis emissierechten
In de jaren 70 en 80 werden bedrijven door wetgeving gedwongen hun vervuiling met vastgestelde percentages terug te dringen. Deze methode is heel effectief gebleken bij het terugdringen van de zure regen. Vanaf de jaren 90 werd deze vorm van overheidsoptreden gezien als ouderwets. Er werd naar een meer ‘marktconforme’ oplossing gezocht. Deze werd gevonden in het zogenaamde Emission Trading System (ETS). Dit systeem is vanaf 2005 in de EU ingevoerd.
Bedrijven kregen een aantal emissierechten toegewezen. Deze kunnen onderling worden verhandeld. Een bedrijf dat meer wil uitstoten kan de emissierechten van andere bedrijven opkopen en zo doorgaan met vervuilen. Dit systeem stimuleert dat meer rigoreuze en kostbare maatregelen om de emissies terug te brengen worden uitgesteld zolang de makkelijke opties (het ‘laaghangende fruit’) nog niet zijn uitgeput. Daarnaast leidt het tot veel corruptie.
De bedoeling van het systeem was oorspronkelijk om het ‘emissieplafond’ (het totale aantal in omloop zijnde rechten) geleidelijk terug te brengen. Dit zou de prijs van de emissierechten opdrijven en zo bedrijven dwingen tot het nemen van maatregelen. Dit laatste is helemaal niet gelukt. Er zijn veel te veel emissierechten in omloop. De prijs blijft zo laag dat er geen prikkel vanuit gaat. Dit wordt door iedereen erkend. De EU heeft maatregelen aangekondigd om het systeem aan te scherpen. Het duurt een paar jaar voor deze ingaan. Net als bij eerdere aanscherpingen wordt ook nu weer voor veel sectoren een uitzondering gemaakt.
Belangrijkste oorzaak van het overschot aan emissierechten; regeringen blijken graag bereid gratis rechten weg te geven aan eigen bedrijven. Ook Nederland heeft hier aan meegedaan. Dit blijkt uit documenten die Greenpeace in 2008 via de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) heeft opgevraagd. De toenmalige minister Wijn van Economische Zaken was bereid 80% van de emissierechten cadeau te doen.
4: Nieuwe kolencentrales
In dezelfde periode werd er door de energie-intensieve industrie intensief gelobbyd voor nieuwe kolencentrales . Om de goedkoopste maar ook de meest vervuilende vorm van stroom te kunnen leveren. Tussen 2007 en 2010 werd besloten tot de bouw van drie gloednieuwe state-of-the-art kolencentrales in de Eemshaven en de Maasvlakte. Deze zijn vorig jaar in bedrijf gegaan.
Indertijd werd als voorwaarde gesteld dat de kolencentrales hun CO2 zouden afvangen en in de bodem opslaan. Maar deze eis werd niet als harde verplichting in de vergunning vastgelegd. Met als gevolg dat de betrokken energiebedrijven de centrales gewoon hebben kunnen openen met als argument: sorry, het is te duur. Iets waar ze waarschijnlijk nog gelijk in hebben ook (zie het vorige hoofdstuk).
5: Weinig investeringen in duurzame energie.
Al meer dan een decennium zijn er genoeg investeerders die klaar staan om te investeren in windenergie op de Noordzee. Maar door het ontbreken van stimulerende maatregelen staken zij lange tijd liever hun geld in projecten voor de Britse en Deense kust. Ondertussen werd er, mede geïnspireerd door de energielobby, een mediacampagne tegen windmolens gevoerd. Ze zouden te duur zijn en afhankelijk van subsidies. Uiteindelijk kregen de tegenstanders gelijk van het Centraal Plan Bureau, dat uitrekende dat windmolens vijf miljard meer zouden kosten dan ze opleveren. Terwijl ze niet eens voor minder emissies zouden zorgen.
Deze conclusie was gebaseerd op discutabele aannames. Volgens de logica van het CPB leidt de bouw van windmolens tot een lagere prijs voor emissierechten (de eigenaars van de windmolens stoten geen CO2 uit, dus ze kunnen hun rechten verkopen). Dit leidt tot een lagere prijs van CO2 en dus tot meer uitstoot elders. Op grond van deze redenering kun je de ‘milieubaten’ van windmolens op zee op nul stellen. Dit resulteert in een hogere prijs voor windenergie onderaan de streep. Op zich zou deze redenering kunnen kloppen. Alleen is dit dan de schuld van een falend ETS-systeem!
Als je puur kijkt naar het energiegebruik in Nederland, dan kun je gewoon uitrekenen dat windmolens er toe leiden dat fossiele centrales minder CO2 uitstoten. Bovendien wordt (laten we het nog maar eens herhalen) de schade die fossiele brandstoffen aanrichten volkomen ten onrechte niet zichtbaar gemaakt met een CO2-belasting. Als dit wel zou gebeuren, dan zou wind op zee in één klap goedkoper worden dan fossiele energie. Wind op land is nu al bijna goedkoper. De prijs van wind op zee is dit jaar ook sterk omlaag gegaan.
6: Meer asfalt, geen kilometerheffing, geen vliegtax.
Een krachtige autolobby, onder leiding van de ANWB , heeft de afgelopen decennia weten te bereiken dat er veel in nieuwe wegen is geïnvesteerd en betrekkelijk weinig in openbaar vervoer. De kilometerheffing is er niet gekomen. Ook Schiphol heeft zich ongestoord kunnen uitbreiden . Een bescheiden belasting op vliegverkeer die in 2008 werd ingevoerd werd een jaar later onder druk van protesten weer afgeschaft.
Voor de energielobby is de 'heilige koe' een prachtig aanknopingspunt om de deel van de publieke opinie op te zetten tegen de milieubeweging. Het idee dat iedereen zich onbeperkt met een eigen privé-voertuig mag verplaatsen wordt gezien als een verworven recht. Voor veel mensen heeft de auto de betekenis van onafhankelijkheid, en het geeft ook het gevoel er maatschappelijk bij te horen. De term 'autootje pesten' is zeer effectief om de burger het gevoel te geven dat de milieufreaks het op de burger gemunt hebben. Niemand komt op het idee om te zeggen dat de autolobby eigenlijk bezig is met 'astma-patientje pesten'.
Het Energie-akkoord. Daagt er hoop?
Toen in 2012 het kabinet Rutte II aantrad, was duidelijk dat Nederland zo niet verder kon. Voornamelijk dankzij de Europese Unie. De door de EU opgelegde reductiedoelstelling van 20% minder CO2 in 2020 kwam nu wel erg dichtbij. Volgens de beste poldertradities gingen overheid, werkgevers, werknemers, energiebedrijven, woningcorporaties, de milieubeweging en nog veel meer organisaties om de tafel zitten. Op 6 september 2013 resulteerde dit in het Energie-akkoord. Het moet gezegd, dit akkoord bevatte meer concrete afspraken dan alle voorgaande convenanten.
De afspraken gingen nog steeds niet gepaard met wettelijke maatregelen. Nog belangrijker: omdat de milieubeweging zijn handtekening zette onder een akkoord met nog steeds niet al te ambitieuze doelstellingen, (16% duurzame energie in 2020 terwijl 14% het absolute minimum was dat door de EU was opgelegd) verspeelde zij het recht om te pleiten voor verdergaande maatregelen. Waarom moet de milieubeweging een energie-akkoord tekenen?
Al snel doemden er allerlei obstakels op die het steeds onwaarschijnlijker leken te maken dat we de doelstelling gaan halen. Provincies lagen dwars bij de bouw van windmolens. Woningcorporaties gaven aan geen geld te hebben voor investeringen in isolatie. De Nederlandse Mededingings Autoriteit verzette zich tegen het sluiten van oude kolencentrales (inmiddels is dit probleem uit de wereld geholpen doordat de uitstootcriteria voor energiecentrales zijn aangescherpt). Bedrijven bleken opnieuw niet voldoende te investeren in energiebesparing. Tuinders die graag willen investeren in geothermie blijken dat niet te kunnen doen, omdat er te weinig maatregelen zijn genomen om het aanzienlijke investeringsrisico te verkleinen. Kortom, Nederland was langzaam een beetje wakker aan het worden op klimaatgebied. Maar de gangbare politieke en bestuurlijke praktijk bleek volstrekt onvoldoende te zijn om een adequaat klimaatbeleid te voeren.
2015: eindelijk een omslag
In 2015 leek er eindelijk een kleine doorbraak plaats te vinden in het publieke bewustzijn over klimaatverandering. In juni oordeelde de rechter dat de klimaatdoelstellingen van de regering illegaal zwak waren. Dit kwam bovenop een klimaatconferentie in Parijs, een encycliek van de paus, een klimaatalarm van het KNMI, en steeds meer berichten over extreme weersomstandigheden overal ter wereld. Al deze factoren bij elkaar leidden langzamerhand toch wel tot wat meer aandacht in de media. De PvdA maakte een omslag. Opeens was er een meerderheid in de kamer voor het sluiten van alle kolencentrales.
Zelfs werkgeversorganisatie VNO/NCW is nu plotseling voorstander van versnelling van de energie-transitie. Meer dan 50 bedrijven, waaronder Shell, hebben zich verenigd in de Transitiecoalitie. Deze pleit voor maatregelen die tot voor kort linkse stokpaardjes waren een klimaatwet, landelijke CO2 heffing en een nationale investeringsbank om innovatie en grote energieprojecten mogelijk te maken.
Ook in bestuurlijke en politieke kringen lijkt een omslag plaats te vinden. Dit blijkt o.m. uit het eerder genoemd rapport van het Plan Bureau voor de Leefomgeving. Hierin wordt een overzicht gegeven van de verschillende beleidsopties om het klimaatbeleid aan te scherpen. Wat zeer wordt benadrukt is dat klimaatbeleid alleen effectief kan zijn als de overheid de regie in handen neemt, een duidelijke visie presenteert en een gericht industriebeleid voert met een combinatie van financiële prikkels en wettelijke maatregelen. Tegelijkertijd houdt men vast aan de 'traditionele' doelstelling van 40% minder uitstoot in 2030 en 80% in 2050. Slechts zeer omzichtig wordt aan de orde gesteld dat het klimaatakkoord van Parijs eigenlijk impliceert dat het nog sneller moet. De bestaande doelstelling wordt voortdurend omschreven als buitengewoon moeilijk te bereiken. Alle beleidsopties inclusief CCS en biobrandstoffen moeten worden ingezet.
Dit is in zoverre nuttig dat het helpt de politieke elite uit zijn klimaatslaap te halen en te overtuigen dat we niet nog eens 5 jaar kunnen wachten met maatregelen die hout snijden. Toch blijkt uit het rapport nog steeds een bepaald conservatisme. Het blijft bijvoorbeeld ondenkbaar om ervoor te pleiten energie-verslindende takken van de industrie te laten krimpen. Ook wil men een peperduur traject van CO2 afvangen en opslaan in gang zetten omdat er niet genoeg zekerheid bestaat dat andere maatregelen genoeg zullen opleveren. Echter, falen is hier gewoon geen optie. Risico's zijn niet te vermijden. Het krap halen van de minimumdoelstellingen is niet acceptabel. De doorbraak van schone technologieën moet desnoods worden geforceerd met ingrijpende overheidsmaatregelen. En op sommige punten, zoals vliegverkeer, komen we er gewoon niet onderuit de consumptie terug te dringen (zie hoofdstuk 11).
Conclusie: er is eindelijk een beweging in de goede richting. Dit is juist geen reden om maar te gaan zitten wachten tot het vanzelf goed komt. Druk op de powers that be is juist nu meer nodig dan ooit. Anders is de kans groot dat er wel een bepaalde intensivering van het beleid komt, maar dat juist daardoor iedereen weer in slaap valt. Immers, we hebben gezien hoe groot de kracht van de energielobbby is. De boodschap dat het heel veel sneller moet – omdat we eigenlijk al te laat zijn – moet nog veel meer doordringen. Tegelijkertijd moet dit op zo'n manier gebeuren dat mensen niet in de weerstand schieten. Je moet juist proberen burgers, politici en bedrijven te overtuigen dat de nieuwe groene economie veel aantrekkelijke kanten heeft. En sowieso de toekomst heeft. Om dat te bereiken is vooral nodig dat meer mensen die al voor de omslag zijn hun stem laten horen.
Dat laatste is misschien het probleem. In deze tijd zijn veel mensen juist cynisch over je stem laten horen en politiek actief worden. Ze hebben het gevoel dat het toch niet helpt. Dit is het thema van het volgende hoofdstuk.